woensdag 30 september 2009

Cursus Kampen

Start cursus ‘Geestelijke groei’ in Kampen

De cursus ‘Geestelijke groei’ is bedoeld voor iedereen die verlangt om meer uit Gods rijkdom te leven, en meer te gaan lijken op Zijn Zoon. Thema’s als identiteit en positie in Christus, geestelijke strijd, discipelschap, gekruisigd en opgestaan met Christus, etc. zullen vanuit de Bijbel aan de orde komen. Er is een cursusmap met basislessen beschikbaar.
Introductieavond: donderdag 8 oktober te Kampen.
Meer info en opgeven via efeze413@gmail.com.

Zie ook: http://heartcry.nl/index.php?paginaID=2024

John Kamphuis en Gerrit van Valen

De wil van God doen, kan dat wel?


Wanneer een mens bekeerd wordt, verandert er wat in z'n leven. Hij gaat God lief krijgen, bijvoorbeeld. En hij krijgt een hekel aan de zonde. Een walging aan zichzelf? Dat ook. Maar je dat wel uitleggen, anders kan zo'n uitspraak hele nare psychologische effecten krijgen. Hij gaat zich ook uitstrekken tot het goede. Hij gaat het goede willen. Zijn wil is immers veranderd: vrijgezet uit de gebondenheid waar deze eerst in was, is deze nu omgebogen richting het goede. Het is de wens van de gelovige om God te behagen.

Maar kan hij dat ook werkelijk? Er lijkt een denken te zijn ontstaan binnen de gereformeerde gezindte dat je het goede nog wel kan willen, maar dat er van het doen niet veel terecht komt. ‘Hij wil wel, maar hij kan niet.’ En dan wordt vaak verwezen naar Romeinen 7, waar men meent dat Paulus een dergelijke tweespalt ervoer.

Er schuilt denk ik vaak een schroom achter dergelijke denkbeelden. Een schroom om hardop te beweren dat een mens iets goeds doet, of ook maar iets goeds kan doen. Het is ons immers ingepeperd dat dé mens (als totaalconcept) tot niets goeds in staat is, geneigd tot alle kwaad. Dat is ons zo zwaar op het dak komen vallen dat we het vervolg van het antwoord van de Heidelberger maar zijn vergeten: 'tenzij dan dat wij door de Geest Gods wedergeboren worden.' (HC, Vr/Antw. 8)
Maar wat leren de Dordtsche Leerregels over de effecten van de wedergeboorte? God 'opent het hart, dat gesloten is; Hij vermurwt dat hard is; Hij besnijdt dat onbesneden is. In den wil stort Hij nieuwe hoedanigheden en maakt dat die wil, die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt; die niet wilde, nu metterdaad wil; die wederspannig was, gehoorzaam wordt; Hij beweegt en sterkt dien wil alzo, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen.' (DL, 3/4, art. 11) Er vindt iets grondverleggends plaats in de wedergeboorte. Waar eerst dood was, is nu het leven. Waar stinkende vruchten waren, komen nu goede vruchten voort.

De schroom waar ik het zojuist over had, heeft verder ook te maken met de vrees dat wij onszelf iets goeds zullen toerekenen, met als gevolg dat we in onszelf zouden gaan roemen en onszelf op de borst gaan slaan (maar dan niet het slaan van de tollenaar). Het lijkt wel of er gedacht wordt dat het toeschrijven van een goede daad of eigenschap aan een ander of jezelf, noodwendig betekent dat je 'in de mens eindigt'.

Nu, is de Bijbel er terughoudend in om te erkennen dat de gelovige mens iets goeds kan voortbrengen? Zeker niet. Lees eens het begin van enkele brieven van Paulus om te zien wat hij daar voor roemende taal bezigt (Ef 1:15; Kol 1:3-4, 8; 1 Thess. 1:3; 2 Thess. 1:3-5). Zie ook Openb. 2:19, waar wordt gesproken over úw werken.
Uiteraard roemt Paulus deze gemeenten niet omdat zij dat nu even keurig hebben gedaan. Het is juist opmerkelijk dat hij veeleer God dankt voor de liefde en het geloof die zíj mogen vertonen. Met andere woorden: het komt van God vandaan. Hij werkt de vrucht. Maar vervolgens kan er wel gezegd worden dat de gemeenten die vrucht vertonen. Het zijn hun werken. Wie het anders wil zeggen, smokkelt een deel van het Bijbels spreken weg.

De gemeenten vertonen Gods vrucht. Nu, in dat spoor dan ook verder! Paulus spoort de gemeenten daartoe aan. De gemeente van Efeze moet verder zoeken naar wat voor de Heere welgevallig is (Ef 5,10). Paulus bidt ook voor de Kolossensen dat deze vervuld mogen worden 'met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk verstand; opdat gij moogt wandelen waardiglijk de Heere, tot alle behagelijkheid, in alle goede werken vrucht dragende, en wassende in de kennis van God' (Kol 1,9-10). Men moet Gods wil van harte doen (Ef 6,6).

Dat sommigen niet durven te erkennen dat gelovigen Gods wil (kunnen) doen, heeft ook te maken met een uit elkaar getrokken visie van God en Christus enerzijds en de gelovige anderzijds. Vóór de bekering stonden deze partijen tegenover elkaar. De gelovigen verkeerden in de duisternis (Ef 2), stonden vijandig tegenover God, en waren van Hem vervreemd. Wat zij voortbrachten kon God niet behagen. Maar nu is het anders. Ze zijn nu licht in de Heere geworden, ze zijn in Christus geplaatst, en Christus woont door Zijn Geest in hen.
Dit is het brandpunt van de nieuwe identiteit van de gelovige. De gelovige is in Christus en eigendom van Christus. Christus woont in Hem, en is eigendom van de gelovige. De gelovige mag de hand van het geloof leggen op de weldaden van Christus, dat is: alles wat Hij verworven heeft. Dit is een schokkende waarheid. Het betekent een identiteitsverandering, en het duurt een leven lang om hieraan te ‘wennen’ en hieraan te beantwoorden. Maar het begint bij het geloof: zien dat het zo is. Zien dat we samen met Christus zijn gekruisigd en opgestaan. Wanneer de Heilige Geest ons dit door het geloof leert zien en leert beamen, werkt Hij ook de vruchten van die kruisdood en opstanding in het leven van de heiliging uit.

Echter, deze identiteitsverandering wordt niet in zijn volle rijkdom gezien. Teveel zien velen nog de gelovige vanuit een totaalconcept van de mens, die geheel verdorven is, en heeft men te weinig oog voor de nieuwe identiteit. Teveel plaatst men nog de gelovige tegenover God als twee tegengestelde partijen, die keer op keer verzoend moeten worden. Maar we zijn in Christus, we vallen er niet keer op keer uit! We horen bij Gods ‘partij’! Niet dat God en mens zouden samenvallen, maar wel dat zij in eenheid leven, en dat de gelovige vanuit Christus leeft. De goede werken komen daar vandaan. Gelovigen zijn in Christus Jezus geschapen tot goede werken (Ef 2,10).
Er is geen sprake van een vijandige antithese meer, waarin de mens zou concurreren met God. Daarom is het concurrentiemodel ook verkeerd gedacht. Het concurrentiemodel denkt: het is óf God die het goede doet, óf ikzelf. Vóór de bekering geldt dat. Dan geldt zelfs dat ik helemaal geen goed kan doen. Dus komt al het goede uit God, het is Hij die het doet. Maar na de bekering wordt het anders. De gelovige wordt zelf werkzaam. Niet op zichzelf, niet uit zichzelf, maar wel als levend gemaakte en als iemand die in de levenssfeer van Christus leeft (kortweg: in Christus) actief. De balans van Fil 2,12-13 moet dan ook telkens in het oog worden gehouden: het is God die willen en werken in ons werkt, en wij die daarop werken.

Laat tot slot deze tekst onze gedachten voor een ogenblik bezetten:

Heb 13:21 Die volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen; werkende in u, hetgeen voor Hem welbehagelijk is, door Jezus Christus; Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.