woensdag 13 februari 2008

Geestelijke groei: automatisch?

Een plant groeit automatisch. Tenminste, als hij met z'n wortels in de grond staat, voldoende water, zuurstof en zonlicht krijgt. Daarnaast moet hij niet teveel last hebben van concurrentie in de buurt: andere planten of onkruid die hem kunnen verstikken, overschaduwen of op een andere manier hem het leven zuur maken.
Hoe zit dat met een discipel van Jezus? Groeit hij ook automatisch? Ja en nee. Als hij een levend geloof heeft, is hij een rank in de wijnstok Christus geworden. Uit deze wijnstok ontvangt hij voortdurend leven, waardoor hij groeit. Het beeld gaat op een bepaald punt echter mank. Een plant kan zich niet verplaatsen, een tak kan zich naar mijn weten niet afsluiten voor voeding. Een gelovige heeft echter meer vrijheid. Hij kan zich met verkeerde dingen voeden, of voor een tijd, om welke reden dan ook, van de voeding afsluiten. Dit is wat de schrijver aan de Hebreeën zijn lezers verwijt: mensen, jullie hadden allang leraars moeten en kunnen zijn, maar dat komt helemaal niet overeen met het stadium waar jullie nu in verkeren (Heb 5,11-14). Met andere woorden: een kind van God kan in zijn groei belemmerd worden, door eigen schuld of door toedoen van anderen.
Daarom de oproep van Jezus aan zijn discipelen: Blijf in Mij... want zonder Mij kun je niets doen (Joh 15,4-5). Geen geestelijke groei buiten de verbondenheid met Jezus om! Daarom is het zo belangrijk om Hem iedere keer weer op te zoeken. En om de belemmeringen te verwijderen die dat contact verhinderen. Daar hebben gelovigen elkaar voor nodig, en het overtuigende en reinigende werk van de Heilige Geest. De Vader is de Landman. Hij reinigt (snoeit) met het snoeimes van de Heilige Geest.

zaterdag 9 februari 2008

Gedicht over Efeze 4,7-13

Naar Efesiërs 4:7-13

In ieder van ons
is volte vrijgegeven:
vol van wie wij worden,

van wie is geschreven: ‘Verrezen;
omvangt die gevangenen waren,
omklemt die waren beklemd’ -

want wat is verrezen anders
dan onder en mede geweest?

rakend tot aan volte,
tot lichaam dat wij worden
waarin wij staan volledig,

kenners van ons kindschap
in liefde, tot heel ons lichaam samen is
en wij liefdes leden.

Van: Lloyd Haft, Nieuw Verbond: zes lezingen
Uit: Liter 16 (2001) p.15.