dinsdag 10 november 2009

Gods plannen eerst

Momenteel ben ik aan het lezen in Blackaby, Een God van nabij.
Een boek dat me niet onberoerd laat. Een boek dat huiswerk meegeeft. Een 'devotional' (meditatief boek) leent zich er eigenlijk al niet voor om in één adem uit te lezen; dit boek al helemaal niet.

We moeten geestelijk verwerken wat we lezen. In praktijk brengen wat we lezen.
Het volk Israël moest 40 jaar in de woestijn blijven, doordat het een kans gemist had. Het had volhard in ongehoorzaamheid, en terwijl ze er vlakbij waren, moesten ze toch weer terug. Dit raakt mij. Hoe vaak hebben wij een afslag gemist? Hoe ver had God ons al kunnen leiden als wij ons hadden laten leiden, als wij sensitief waren geweest voor Zijn stem en gewillig om Zijn plannen te volgen?

Wandelen wij met God? Wandel ik met God?

We hebben zo vaak plannen en dromen over wat wij voor God zouden kunnen betekenen, maar die hebben nul en generlei waarde. Het gaat erom dat wij God om Zijn plannen vragen. Dan zal Hij zich openbaren en laten zien waar Hij aan het werk is. Dat is dan tevens een uitnodiging om daar mee te werken. Wij sluiten ons aan bij waar God bezig is, niet: God sluit zich aan bij onze plannen.

Dit is hard voor het vlees. Het doet me pijn. Het boek confronteert me met mezelf, met mijn eigenwilligheid, eigenwijsheid, vertrouwen op eigen capaciteiten.

Wanneer ik op het kruis zie, zie ik dat daar in de meest radicale zin met de eigen wil wordt afgerekend. Jezus' hele leven was de opoffering van Zijn wil aan die van de Vader.

De verzoeking in de woestijn was erop gericht om Hem van het spoor van de afhankelijkheid af te krijgen, om eer voor Zichzelf te zoeken, om het leven in eigen hand te nemen, om een eigen spoor te gaan. Maar Jezus wees dat alles af. Alleen in de wil van God te zijn, en daarin te bewegen. Is dat elk moment mogelijk?

Een mens leeft niet van brood alleen, maar van élk woord dat uit de mond van de Heere gaat. Dus al Zijn woorden nemen wij serieus. Zijn beloften van voorziening op Zijn tijd, en Zijn bevel tot gehoorzaamheid. Wij kiezen niet zelf de woorden uit, maar laten ons gezeggen. Wij vertrouwen op God, Hij zal voorzien. Daarom vond Jezus het niet nodig om zelf te voorzien.

God is een voorzienend God. Het vraagt vertrouwen en overgave van onze wil aan de Zijne, om het moment te verwachten dat Hij die voorziening ook zal realiseren.

Kunnen en durven wij zeggen: 'Uw wil en Uw tijd is perfect. Openbaar mij Uw plannen.' ?

God legt een woord van Hem in ons hart, als een zaad. Hij laat het uitkomen. Hij neemt het initiatief.

Wanneer wij God gehoorzamen, spreekt Hij weer (Francois Carr).

Het is Gods grote verlangen om met ons te wandelen, van den beginne al. Geloven we dat? Ik probeer het.

zaterdag 31 oktober 2009

Enkele tastingen naar de betekenis van 'De Rust van Hebreeën 4'

Hebreeën 4 spreekt van een rust die (over)blijft voor het volk van God. Je kunt verschillende kanten uit met die rust. Predikers van de Keswick Movement bijvoorbeeld - die ik over het algemeen een warm hart toedraag - passen deze rust toe op het innerlijke leven van een gelovige.

De gelovige wordt in die uitleg geschilderd als een bepaald type, die veel strijd heeft en moeite, en waarom? Omdat hij teveel bezig is met het vertrouwen op zijn werken. Hij is teveel bezig met zijn activiteiten. Maar de volle zegen wordt pas ervaren wanneer de gelovige ophoudt met werken, en in de rust (die beschreven wordt in Hebreeën 4) ingaat. Deze rust kan hier en nu ervaren worden. Wat moet de gelovige dan doen? Geloven. Want: 'wij die geloven, gaan die rust binnen'. Geloven in Christus, en rusten in het volbrachte werk. Laat het werken aan God over, aan Zijn Geest ('Let go and let God...'). Dit even in het kort als weergave van de Keswick-exegese. Ook Andrew Murray zit op die lijn in zijn meditatieve commentaar op het boek Hebreeën (Het Allerheiligste of Ziende op Jezus).

Hoewel die uitleg en toepassing me erg aantrekkelijk lijkt, heb ik toch altijd het gevoel gehad dat er iets niet mee klopte. Mijn exegetische geweten - wat door mijn theologische studie is aangescherpt, mag ik hopen (sommigen zullen prikkend zeggen: toegeschroeid) - zei mij dat er met die rust iets anders aan de hand is, dat het ergens anders over gaat.

Een centrale vraag die we bij dit gedeelte moeten stellen is: over welke rust gaat het? Preciezer geformuleerd: rust waarvan? Als het zou gaan om een rust van vermoeide gevoelens van mislukking, of om een rusten van het 'zelf proberen', dan zou dat uit de context moeten blijken. Echter, er is in de context geen enkele aanleiding om de rust op die manier te typeren.

De schrijver spreekt wel over rusten van werken of werk (vers 10). Wat daarbij erg belangrijk is om te zien dat het hem niet gaat om een afzien of opgeven van werken, in een paulinische zin. Paulus kan over de werken negatief spreken. Hij heeft het dan over de 'werken der Wet' door welke niemand gerechtvaardigd kan worden. Zelf actief proberen rechtvaardig voor God te zijn zal niemand lukken.

Als de schrijver niet het werken in een negatieve zin bedoelt, hoe dan wel? Het gaat hem om een rust die bereikt wordt nadat het werk gedaan is. Het woordje 'katapausis' dat voor rust gebruikt wordt, slaat niet op een soort pauze tussen het werken in, maar is de rust die genoten wordt nadat al het werk gedaan is.[1] Net zoals God rustte van Zijn werk. (Wat overigens wel zo verstaan moet worden dat God rustte van Zijn scheppingswerk; Zijn werk van onderhouding, regering en verlossing ging gewoon door!) "God's rest is not a rest of weariness or inactivity but of finished work." (John MacArthur)

Hierbij sluit goed aan Openbaring 14:13: 'En ik hoorde een stem uit den hemel, die tot mij zeide: Schrijf, zalig zijn de doden, die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen.' (mijn nadruk)

Ook daar wordt duidelijk dat de relatie tussen gelovigen en hun werken niet een spanningsvolle is, maar een positieve. Nu het leven van de gelovigen ten einde is, mogen zij rusten van hun arbeid en inspanningen, en zullen hun werken of daden hen als bekroning volgen.

MacArthur zegt over deze rust onder het kopje ‘It Is Future’: “There is a final rest coming when we will cease from our work. In Revelation 14:13 John says, "I heard a voice from heaven saying unto me, Write, Blessed are the dead who die in the Lord from henceforth. Yea, saith the Spirit, that they may rest from their labors." I believe Hebrews 4:10 is a reference to that final day when we cease from our labors and enter into the presence of Jesus Christ.” (mijn cursivering)

Het zijn in Openbaring ook de werken waartoe de gelovigen worden opgeroepen om die weer te doen: 'Bekeer u en doe de eerste werken.' 'Ik heb uw werken niet vol gevonden voor God.' 'Ik weet uw ijver...' De situatie van de gemeenten in Openbaring is overigens dezelfde als die van de Hebreeën: moeiten en vervolging vanwege het geloof.

Dat - de prangende situatie van de geadreseerden - vormt eigenlijk het grootste argument om aan de rust van Hebreeën een andere betekenis toe te schrijven dan de 'Keswick-rust'. Heel het boek Hebreeën barst van de dringendheid waarmee de schrijver de lezers op het hart drukt om te blijven volharden.

Deze dringendheid staat tegen de achtergrond van het gevaar van afval. 'Zie erop toe dat niemand van jullie achter zou blijven.' 'Kijk uit dat je niet wegdrijft.' 'Voor wie bewust zondigt, is er geen vergeving meer mogelijk.' De schrijver wist dat zijn lezers in groot gevaar waren. Ze waren o.a. ontmoedigd door de moeilijke omstandigheden, van vervolging en smaad (10:32-33). Dat kun je opmaken uit hoofdstuk 12, waar ze worden aangespoord te zien op Jezus. Die had pas smaad verdragen! En wat een beloning kreeg Hij! Maar jullie, jullie hebben nog niet eens zover weerstand geboden, dat er bloed is gevloeid.

Ook het presenteren van de rij geloofshelden in hoofdstuk 11 is gericht op bemoediging en aansporing. Het is niet bedoeld om een definitie van geloof te geven, maar om de werkzaamheid van geloof in het leven van die 'geloofshelden' te laten zien, en de Hebreeën min of meer op te roepen dezelfde geloofsvolharding te tonen. Het karakter van dat geloof was dat het steevast geloofde op de beloften van God. God had de ouden wat onzichtbaars beloofd, en dat hadden ze in geloof omhelsd. In dat geloof hadden ze volhard. Ze hadden gehoorzaamheid, want ze wisten wat de beloning zou zijn. Nu, dat volhardend blijven geloven was ook voor de Hebreeën van grote betekenis. Ook zij moesten leven in het onzichtbare - hoewel ze meer hadden gezien dan de oudtestamentische gelovigen; ze hadden de vervulling van Gods beloften in Jezus gezien, en zien Die nog steeds (2:8) - en voortgaan totdat het onzichtbare zichtbaar zou worden, het ontastbare tastbaar.

Het beeld ontstaat van pelgrims die door weer en wind voortgaan, op weg naar hun eindbestemming. De Hebreeën zijn mensen onderweg naar hun rust, maar er dreigen mensen af te haken. Zoals in de tijd van Napoleon de grote Armée op weg naar Moskou was. Wie in de ijzige vrieskou bleef liggen, kon er zeker van zijn niet meer levend wakker te worden. Achterblijven is sterven. De moed opgeven is het geloof opgeven.
Dit is niet de kwestie dat mensen kunnen afvallen door te zondigen, maar dat ze moedwillig de moed opgeven. Dan blijft er geen weg meer terug, want men heeft dan zelf de deur dicht gedaan.
Wie het bloed zal vertreden, waardoor hij geheiligd was, zal zijn straf krijgen (10:29).

Nu, zo moet het absoluut niet gaan, vindt de schrijver. Er zijn er wel geweest die zo hebben gedaan (hoofdstuk 6), maar hij is ervan overtuigd dat het bij de lezers niet zover gekomen is. Ze hebben ijver aan de dag gelegd (6:10). Toch blijft de waarschuwing overal klinken: jullie zullen de beloften verkrijgen, mits je blijft in het geloof, mits je blijft volharden. '...blijft dezelfde ijver aan de dag leggen, totdat alles waarop wij hopen verwezenlijkt zal zijn' (6:11). Alleen die geloven, gaan in de rust in.

Het boek wordt voor mij eigenlijk samengevat in het volgende vers:
10:36 Want gij hebt lijdzaamheid van node, opdat gij, den wil van God gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdragen;
Dat deze 'beloftenis' niet over iets in het aardse leven gaat, blijkt wel uit het volgende vers:
37 Want: Nog een zeer weinig tijds en Hij, Die te komen staat, zal komen, en niet vertoeven.

Dit terugbrengend bij Heb 4: de rust waar de gelovigen in binnengaan, is een rust die nog uitstaat. Ze zullen deelkrijgen aan deze rust wanneer ze volharden in het geloof. Het is een rust die komt na de inspanningen en moeiten van het leven. Het is een rusten van de werken die door de gelovigen gedaan zijn, en een rusten van de moeiten van buiten op hen afkomen vanwege hun christenzijn.

Het is een objectieve staat van rust. Het is een rusten in het land van de eeuwige Rust, waar het beloofde, de inhoud van het geloofde en het gehoopte, de blijvende stad, genoten wordt. Het is een rusten van het strijden en van het werken. Er is uiterlijk geen aanleiding meer tot moeite. Het is een totale staat van rust. Daarom is het dan ook een rusten met een subjectieve zijde, een innerlijke rust.

Heeft de rust van Heb 4 dan geen implicaties voor ons geestelijk leven nu? Jawel.
1) Evenals de Hebreeën moeten ook wij volharden in het geloof en niet achterblijven. Wij moeten het hoofd niet laten hangen wanneer er beproevingen en moeiten komen, maar het oog gericht houden op Jezus, die ons straks laat delen in de eeuwige rust.
2) Wij mogen van die totale rust straks nu een voorproef hebben, die zich uit in een innerlijke vrede en zekerheid.
Echter, wij moeten dat niet noemen: een binnengaan in de rust. Of wanneer we dat wel zo wensen te zeggen, moeten we niet de pretentie voeren dat we dan over hetzelfde spreken als Heb 4, want dat is bezijden de waarheid.
Wanneer we over de rust van de vermoeide ziel willen spreken, kunnen we ons baseren op Mt 11:28 en Rom 5:1. Dat moet ons genoeg zijn.

[1] Heb 4 geeft twee woorden voor rust: 'sabbatismos' en 'katapausis' icm het werk 'katapauoo'.
"It is important to note that the primary sense of katepausen is that of ceasing from labour, and coming to a state of rest. The two most respected Greek lexicons give the definitions ‘(cause to) stop, bring to an end,’ ‘to cease one’s work or activity, resulting in a period of rest.’ "

Literatuur:
O.a. John MacArthur, 'Entering God's Rest', www.biblebb.com/files/mac/sg1609.htm

woensdag 30 september 2009

Cursus Kampen

Start cursus ‘Geestelijke groei’ in Kampen

De cursus ‘Geestelijke groei’ is bedoeld voor iedereen die verlangt om meer uit Gods rijkdom te leven, en meer te gaan lijken op Zijn Zoon. Thema’s als identiteit en positie in Christus, geestelijke strijd, discipelschap, gekruisigd en opgestaan met Christus, etc. zullen vanuit de Bijbel aan de orde komen. Er is een cursusmap met basislessen beschikbaar.
Introductieavond: donderdag 8 oktober te Kampen.
Meer info en opgeven via efeze413@gmail.com.

Zie ook: http://heartcry.nl/index.php?paginaID=2024

John Kamphuis en Gerrit van Valen

De wil van God doen, kan dat wel?


Wanneer een mens bekeerd wordt, verandert er wat in z'n leven. Hij gaat God lief krijgen, bijvoorbeeld. En hij krijgt een hekel aan de zonde. Een walging aan zichzelf? Dat ook. Maar je dat wel uitleggen, anders kan zo'n uitspraak hele nare psychologische effecten krijgen. Hij gaat zich ook uitstrekken tot het goede. Hij gaat het goede willen. Zijn wil is immers veranderd: vrijgezet uit de gebondenheid waar deze eerst in was, is deze nu omgebogen richting het goede. Het is de wens van de gelovige om God te behagen.

Maar kan hij dat ook werkelijk? Er lijkt een denken te zijn ontstaan binnen de gereformeerde gezindte dat je het goede nog wel kan willen, maar dat er van het doen niet veel terecht komt. ‘Hij wil wel, maar hij kan niet.’ En dan wordt vaak verwezen naar Romeinen 7, waar men meent dat Paulus een dergelijke tweespalt ervoer.

Er schuilt denk ik vaak een schroom achter dergelijke denkbeelden. Een schroom om hardop te beweren dat een mens iets goeds doet, of ook maar iets goeds kan doen. Het is ons immers ingepeperd dat dé mens (als totaalconcept) tot niets goeds in staat is, geneigd tot alle kwaad. Dat is ons zo zwaar op het dak komen vallen dat we het vervolg van het antwoord van de Heidelberger maar zijn vergeten: 'tenzij dan dat wij door de Geest Gods wedergeboren worden.' (HC, Vr/Antw. 8)
Maar wat leren de Dordtsche Leerregels over de effecten van de wedergeboorte? God 'opent het hart, dat gesloten is; Hij vermurwt dat hard is; Hij besnijdt dat onbesneden is. In den wil stort Hij nieuwe hoedanigheden en maakt dat die wil, die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt; die niet wilde, nu metterdaad wil; die wederspannig was, gehoorzaam wordt; Hij beweegt en sterkt dien wil alzo, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen.' (DL, 3/4, art. 11) Er vindt iets grondverleggends plaats in de wedergeboorte. Waar eerst dood was, is nu het leven. Waar stinkende vruchten waren, komen nu goede vruchten voort.

De schroom waar ik het zojuist over had, heeft verder ook te maken met de vrees dat wij onszelf iets goeds zullen toerekenen, met als gevolg dat we in onszelf zouden gaan roemen en onszelf op de borst gaan slaan (maar dan niet het slaan van de tollenaar). Het lijkt wel of er gedacht wordt dat het toeschrijven van een goede daad of eigenschap aan een ander of jezelf, noodwendig betekent dat je 'in de mens eindigt'.

Nu, is de Bijbel er terughoudend in om te erkennen dat de gelovige mens iets goeds kan voortbrengen? Zeker niet. Lees eens het begin van enkele brieven van Paulus om te zien wat hij daar voor roemende taal bezigt (Ef 1:15; Kol 1:3-4, 8; 1 Thess. 1:3; 2 Thess. 1:3-5). Zie ook Openb. 2:19, waar wordt gesproken over úw werken.
Uiteraard roemt Paulus deze gemeenten niet omdat zij dat nu even keurig hebben gedaan. Het is juist opmerkelijk dat hij veeleer God dankt voor de liefde en het geloof die zíj mogen vertonen. Met andere woorden: het komt van God vandaan. Hij werkt de vrucht. Maar vervolgens kan er wel gezegd worden dat de gemeenten die vrucht vertonen. Het zijn hun werken. Wie het anders wil zeggen, smokkelt een deel van het Bijbels spreken weg.

De gemeenten vertonen Gods vrucht. Nu, in dat spoor dan ook verder! Paulus spoort de gemeenten daartoe aan. De gemeente van Efeze moet verder zoeken naar wat voor de Heere welgevallig is (Ef 5,10). Paulus bidt ook voor de Kolossensen dat deze vervuld mogen worden 'met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk verstand; opdat gij moogt wandelen waardiglijk de Heere, tot alle behagelijkheid, in alle goede werken vrucht dragende, en wassende in de kennis van God' (Kol 1,9-10). Men moet Gods wil van harte doen (Ef 6,6).

Dat sommigen niet durven te erkennen dat gelovigen Gods wil (kunnen) doen, heeft ook te maken met een uit elkaar getrokken visie van God en Christus enerzijds en de gelovige anderzijds. Vóór de bekering stonden deze partijen tegenover elkaar. De gelovigen verkeerden in de duisternis (Ef 2), stonden vijandig tegenover God, en waren van Hem vervreemd. Wat zij voortbrachten kon God niet behagen. Maar nu is het anders. Ze zijn nu licht in de Heere geworden, ze zijn in Christus geplaatst, en Christus woont door Zijn Geest in hen.
Dit is het brandpunt van de nieuwe identiteit van de gelovige. De gelovige is in Christus en eigendom van Christus. Christus woont in Hem, en is eigendom van de gelovige. De gelovige mag de hand van het geloof leggen op de weldaden van Christus, dat is: alles wat Hij verworven heeft. Dit is een schokkende waarheid. Het betekent een identiteitsverandering, en het duurt een leven lang om hieraan te ‘wennen’ en hieraan te beantwoorden. Maar het begint bij het geloof: zien dat het zo is. Zien dat we samen met Christus zijn gekruisigd en opgestaan. Wanneer de Heilige Geest ons dit door het geloof leert zien en leert beamen, werkt Hij ook de vruchten van die kruisdood en opstanding in het leven van de heiliging uit.

Echter, deze identiteitsverandering wordt niet in zijn volle rijkdom gezien. Teveel zien velen nog de gelovige vanuit een totaalconcept van de mens, die geheel verdorven is, en heeft men te weinig oog voor de nieuwe identiteit. Teveel plaatst men nog de gelovige tegenover God als twee tegengestelde partijen, die keer op keer verzoend moeten worden. Maar we zijn in Christus, we vallen er niet keer op keer uit! We horen bij Gods ‘partij’! Niet dat God en mens zouden samenvallen, maar wel dat zij in eenheid leven, en dat de gelovige vanuit Christus leeft. De goede werken komen daar vandaan. Gelovigen zijn in Christus Jezus geschapen tot goede werken (Ef 2,10).
Er is geen sprake van een vijandige antithese meer, waarin de mens zou concurreren met God. Daarom is het concurrentiemodel ook verkeerd gedacht. Het concurrentiemodel denkt: het is óf God die het goede doet, óf ikzelf. Vóór de bekering geldt dat. Dan geldt zelfs dat ik helemaal geen goed kan doen. Dus komt al het goede uit God, het is Hij die het doet. Maar na de bekering wordt het anders. De gelovige wordt zelf werkzaam. Niet op zichzelf, niet uit zichzelf, maar wel als levend gemaakte en als iemand die in de levenssfeer van Christus leeft (kortweg: in Christus) actief. De balans van Fil 2,12-13 moet dan ook telkens in het oog worden gehouden: het is God die willen en werken in ons werkt, en wij die daarop werken.

Laat tot slot deze tekst onze gedachten voor een ogenblik bezetten:

Heb 13:21 Die volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen; werkende in u, hetgeen voor Hem welbehagelijk is, door Jezus Christus; Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.

maandag 10 augustus 2009

Lewis over persoonlijkheid en nieuwe natuur

C.S. Lewis heeft in 1944 een aantal radiovoordrachten gehouden, die hij later titelde 'Beyond Personality'. Hierin weet hij rake dingen te zeggen over de verhouding tussen persoonlijkheid en geloof, of persoonlijkheid en de nieuwe mens.

"Een 'aardig mens' zijn, een gezonde, harmonische persoonlijkheid, is een voortreffelijk ding. Wij moeten met alle medische, pedagogische, economische en politieke middelen, die ons ten dienste staan, trachten een wereld voort te brengen, waarin het grootst mogelijk aantal 'aardige mensen' opgroeit, evenals we moeten trachten een wereld tot stand te brengen waarin allen genoeg hebben te eten. Maar al zouden we er in slagen iedereen tot een 'prettig mens' te maken, dan moeten we toch niet menen dat we hun ziel daardoor hebben gered. Een wereld vol prettige mensen, die zelf tevreden zijn met hun prettige aard, die niet verder zien en die aan God de rug blijven toekeren, heeft een even schreiende behoefte aan redding als de ellendigste wereld die zich laat denken; en misschien is ze nog veel moeilijker te redden." (68)

"God is mens geworden met het doel geschapen wezens te veranderen in Zijn kinderen. Hij is niet alleen gekomen om het oude slag mensen te verbeteren, maar om een heel nieuw soort mensen te scheppen." (69)

"Ik heb Christus het voorbeeld genoemd van de nieuwe mens. Het spreekt echter vanzelf, dat Hij veel meer is dan dat. Hij is slechts een nieuwe mens zonder meer, een exemplaar van de nieuwe soort: Hij is dè nieuwe mens. Hij is oorsprong, middelpunt en leven van alle andere nieuwe mensen. Hij treedt uit eigen verkiezing binnen in het geschapen heelal als de drager van de zoè, het nieuwe leven. - Ik bedoel natuurlijk 'nieuw' wat ons betreft; in haar eigen wereld heeft die zoè reeds van eeuwigheid af bestaan. - En Christus deelt dat leven niet mede door overerving, maar door wat ik heb genoemd 'heilzame infectie'. Wie het van Hem ontvangt, ontvangt het door persoonlijke verbinding met Hem. Wij mensen worden alleen 'nieuw' door het 'zijn in Hem'." (74)

"Hoe meer we verlost worden van onszelf en voor zijn rekening komen, des te meer worden we in waarheid onszelf. (...) Eerst als ik tot Christus ga en mijzelf aan zijn persoonlijkheid overgeef, ontstaat er in mij het begin van een persoonlijkheid die ik in waarheid zèlf ben.
Zolang u niet uzelf, uw 'ik', aan Hem hebt overgeven, zult u geen werkelijk 'zelf' hebben." (79)
Ai! Deze rede is hard voor de moderne psychologie en alle zelfhulpboeken om een betere persoonlijkheid te krijgen.

"Wat in u niet gestorven is zal nooit uit de dood worden opgewekt. Als u het van uzelf blijft verwachten zult u op den duur niets anders vinden dan haat, eenzaamheid, wanhoop, verbittering en ondergang. Maar als u het van Christus verwacht zult u Hem vinden en ìn Hem al het andere." (80)

Enkele citaten uit C.S. Lewis, De beeldhouwer en zijn beeld. Gedachten over God en mens (Ten Have, 5e druk, 1991). In het Engels: Beyong Personality, later opgenomen in Mere Christianity (Ned. vert.: Onversneden christendom, 1999)

vrijdag 24 juli 2009

Geloof - zekerheid - groei

De komende tijd wil ik wat meer aandacht aan literatuur over geestelijke groei gaan besteden. Ik richt me vooral op de Nederlandstalige literatuur.

Najaar 2008 verscheen van de hand van Willem J. Ouweneel Geloof, zekerheid, groei (Medema). Dit is een samenvoeging van twee eerder verschenen delen Geloofszekerheid en Geestelijke groei. Deze delen zijn de neerslag van een serie bijbellezingen over deze thema's.

De komende weken wil ik het een en ander uit Ouweneels boek naar voren halen, om het zo ook vruchtbaar te maken voor deze blog, en hopelijk voor een ieder die dit leest.

U kunt zelf uiteraard ook het boek van Ouweneel aanschaffen. Vanwege de spreektaal (uitgesproken lezingen) leest het in elk geval vlot.

Willem J. Ouweneel, Geloof, zekerheid, groei, Medema 2008, 384pp., € 18,95
Overige gegevens: paperback; ISBN10: 9063535449; ISBN13: 9789063535445

donderdag 23 juli 2009

Kort maar krachtig

Je zou dit een kleine gids voor geestelijke groei kunnen noemen. Gericht op nieuwe gelovigen kan dit boekje ook worden gebruikt door langer gelovigen, die een stagnering in hun geestelijke groei ervaren.
Het telt slechts 27 pgs., maar is helder in zijn boodschap: 'Christian maturity is Christ-likeness.' (2) De schrijver, Sinclair Ferguson: een gereformeerde Schotse theoloog en prediker die ik zelf erg hoog heb staan, behandelt groeigerelateerde zaken als voeding, oefening, omgeving en het overwinnen van obstakels bij het groeien. Bij voeding ligt de nadruk op het Woord, de melk waardoor wij mogen 'opwassen' (1 Pe 2,2-3).
Die nadruk op de Schrift komt ook bij oefening (exercise) weer terug. Daarnaast zijn aanbidding en getuigenis & dienst van belang. 'We gain (and grow) in the Christian life by giving away our lives for Christ and to others.' (10) Bij omgeving stipt Ferguson het belang van een geloofsfamilie om je heen aan, en de versterkende werking van Doop en Avondmaal, die eenheid met Christus en gemeenschap met Christus representeren. De wereld buiten valt ook onder groeibevorderende omgeving, omdat het lijden en de beproevingen daarin vallen onder Gods voorzienigheid waardoor Hij ons Christus gelijkvormiger maakt. Als laatste benadrukt de schrijver dat er geen groei is zonder hindernissen. De vijandige drieslag van wereld, eigen vlees en duivel vindt de gelovige tegenover zich, maar hij is daarin niet hulpeloos. Hij heeft immers een wapenrusting gekregen. Tenslotte merkt Ferguson op dat stilstand in het geestelijke leven achteruitgang betekent.
Toegevoegd is een 'spiritual check up' wat kan werken als een geestelijke spiegel. Diverse indringende vragen dienen om jezelf erbij te bepalen of je groeit, en op welke terreinen dat anders kan. 'Neemt mijn vreugde toe?' 'Bid ik en neem ik de gelegenheden om van Christus te getuigen waar?' Schaduwzijde van deze benadering is dat de gelovige op zichzelf teruggeworpen kan worden. Maar het is niet verkeerd om deze vragen voor jezelf te beantwoorden, met in het achterhoofd de wetenschap dat er genade is voor degene die tekortschiet. Genade als kracht die je opricht om het in Zijn kracht te doen.
Ook een lijst van literatuur die een soort basisbibliotheek voor geestelijke groei wil zijn is toegevoegd. Nadeel is wel - maar dat geldt in zekere zin ook voor het boekje zelf - dat het allemaal Engelstalig is.
Ik beveel dit boekje aan, met daarbij de kanttekening dat men het moet nemen zoals het is: een inleidende gids voor nieuwe christenen, en een opfrisser voor oudere christenen. Maar zeker geen uitgebreide verhandeling, die tot op je levensfundamenten boort. Het geeft je huiswerk mee, en werpt je terug op het Woord.

Sinclair B. Ferguson, Healthy Christian Growth, The Banner of Truth Trust (revised ed. 1997, reprinted 2002), 28pp., $2.50 (moet via Den Hertog wel te bestellen zijn)

Jagen naar heiligheid is jagen naar God

N.a.v. conferentie met Paul Washer:

Heiligheid is dat we bepaalde slechte dingen laten staan, om ons uit te strekken naar goede dingen, de dingen van God, sterker nog: God Zelf. Vanuit een verlangen naar en een zicht op Gods heerlijkheid, heiligheid, liefde. Gedreven door passie voor God God zoeken, dat is heiligheid najagen.

We moeten niet zondigen omdat het slecht is of verkeerd, maar we moeten het laten liggen, omdat God iets beters voor ons heeft liggen: Zijn eigen goedheid en genade.

woensdag 15 juli 2009

De Grote Schilder

De laatste tijd ben ik wat aan het klussen in ons nieuwe huis. Tenminste, het huis is oud, maar het moet als nieuw worden. Man man, dat brengt een hoop met zich mee. En dit huis is dan niet eens zo heel erg opknapbehoevend. Eén van de meest voorkomende klusjes is schilderen of verven. Of die twee hetzelfde zijn, weet ik eigenlijk niet. Wat ik wel weet, is dat je niet zomaar aan schilderen toe bent. Er moet eerst een hoop vooraf gebeuren.
Je moet weten wat je wil schilderen en wat niet.
Je moet afplakken wat je niet beschilderd wilt hebben (zoals een raam, waar je in de toekomst zonder hindernissen nog doorheen wilt kunnen kijken).
Je moet de juiste gereedschappen hebben om te kunnen schilderen: afplaktape dus, kwasten, rollers, bakjes, ammoniak, een ladder misschien, en natuurlijk verf.
Voor je begint - en vaak ook tussendoor - is er ruimte om je te ergeren aan wat de vorige bewoner (of de bewoner daarvoor) ervan gemaakt heeft. Sommige dingen zijn te herstellen, andere niet (als er bijvoorbeeld met veel plezier ergens overheen is geschilderd, waar je het niet zonder schade meer vanaf krijgt).
Je moet de boel ontvetten.
Je moet de boel schuren. Sommige plekjes lichtjes, andere plekjes wat harder, omdat daar meer oneffenheden in zitten.
Je moet de plekjes kitten die dat nodig hebben. Ruimte voor de kit maken en opvullen maar.
Je moet het geschuurde weer even ontvetten, en dan afnemen met een droge doek.
Dan lijkt het moment van verven daar te zijn gekomen.
Doel van het verven is dat de boel er beter uit komt te zien dan voorheen, en dat het zo prettig wonen wordt in een frisse omgeving.
Dan ga je de verf roeren en in het bakje gieten, en met vaste hand doop je kwast of roller in het bakje en begin je halen te doen... Niet te geloven, wat een effect!

Of hier geestelijke lessen in zitten? Nou en of. Voordat de Grote Schilder kan schilderen moet er vaak geschuurd worden. Dingen komen aan het licht. Rotte plekjes, waar wij liever overheen schilderen, kunnen niet langer verborgen blijven, anders leveren ze later narigheid op. Ze moeten worden behandeld. Dit moet allemaal plaatsvinden, en het kan soms lang nemen. Maar het is nodig, voor er geschilderd kan worden. En wanneer een professionele schilder dat doet, dan doet hij dat goed. En dan zullen we schitteren en glanzen tot Zijn eer.

Het is eigenlijk net zo als met de Pottenbakker, in dat bekende liedje. 'Kneed mij, Here God. U weet precies hoe ik zijn moet.' Dus: 'Schuur mij, Here God. En verf mij dan met uw goddelijke verf. U weet precies hoe ik zijn moet.'

dinsdag 24 februari 2009

Christus, onze heiligmaking

'Christus, onze heiligmaking.'

Deze uitspraak kom je vaak tegen. Hij is door en door bijbels. Want in 1 Cor 1,30 staat: 'Want uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking en verlossing.' In plaats van heiligmaking kun je ook vertalen heiligheid.
Maar wat betekent het nu dat Christus onze heiligmaking of heiligheid genoemd wordt?

Een antwoord wat ik nog niet eerder gehoord had, vond ik bij Sinclair B. Ferguson in de dogmatische studie The Holy Spirit (IVP, 1996). Ferguson benadert het geloofsleven heel sterk vanuit de vereniging met Christus (union with Christ) in navolging van de Reformator Johannes Calvijn (1509-1564) en met name de Engelse puritein John Owen (1616-1683). Het is de Heilige Geest die de gelovige heeft verenigd met Christus, een geestelijke band heeft doen ontstaan die onverbrekelijk is. Duidelijk wordt bij Ferguson dat die band niet statisch is, maar dynamisch. Dat wil zeggen dat door en via de Heilige Geest, die die band geschapen heeft en in stand houdt, er geestelijk verkeer - om het zo nog even breed uit te drukken - is tussen Christus en de gelovige, waardoor de gelovige gaat 'profiteren' van wat er in Christus te vinden is. Wat heeft dat voor gevolgen voor een visie op en de praktijk van de heiligmaking? Ik citeer Ferguson 'at length':

'In the most fundamental sense, the New Testament views Jesus as the author of sanctification, its pioneer (archegos). Perfect humanity, perfect holiness, is first of all expressed in him. Just as he did not die for himself, but to make the effect his death as propitiation available for us, neither did he live for himself, but to make available to us, by union with him, the sanctification he had accomplished in our humanity. The human holiness that becomes ours through the Spirit has its origin in the holiness wrought out by Christ throughout the course of the incarnation. He has sanctified himself for our sake, so that through union with the Holy One we might be made holy (Heb. 2:10-12), and through participation in the divine nature (i.e. his holiness) expressed in our humanity we might escape the corruption of the world caused by evil desires (2 Pet. 1:4).'

Christus heeft een heilig leven geleid tijdens zijn leven op aarde, zodat wij daarvan de vruchten kunnen plukken. Hij heeft de heiligheid bewerkt, zodat die de onze zou kunnen worden. Maar het in mijn ervaring gangbare Reformatorische antwoord op de vraag hoe die heiligheid de onze wordt, is: evenals de gerechtigheid, door toerekening. Ferguson heeft een ander antwoord. Het is de Geest die het uit Christus neemt en het in ons werkt. De heiligheid krijgt ook werkelijk gestalte, landt ook werkelijk in ons leven.

'The only resources for such sanctification are in Christ. Our sanctification is Christ's sanctification of himself in our humanity progressively applied to and realized in us through the ministry of the Holy Spirit. It is in this sense that Paul says that 'Christ Jesus . . . has become for us wisdom from God - that is, our . . . holiness' (1 Cor. 1:30). In the words of Hebrews, 'Both the one who makes men holy and those who are made holy are of the same family' (ex henos, i.e. 'are of one', Heb. 2:11). Sanctification can be ours only by means of the resources of Christ, brought to us through the Holy Spirit as he takes what is Christ's, reveals it to us, and thus conforms us more and more into his likeness, from one degree of glory to another, as we gaze on the glory of the Lord (2 Cor. 3:18).'

Wat mij betreft verdient deze visie de voorkeur boven een statische visie op heiligheid in Christus, zoals je die tegen kunt komen in uitspraken als 'we zijn toch in Christus heilig; in Christus ben ik volmaakt, maar in mezelf onheilig.' Dat laatste houdt geen rekening met de fundamentele eenheid die we met Christus hebben dankzij het verbindende werk van de Heilige Geest, en evenmin rekent het met de noodzaak dat die heiligheid in ons gestalte moet krijgen, en ook kan krijgen, vanuit de bediening van de Heilige Geest. Deze brengt ons telkens weer terug bij waar we moeten zijn: de schatten, zegeningen, weldaden, goederen (resources) van Christus, die de onze zijn en die we ook werkelijk kunnen ervaren.

N.a.v. Sinclair B. Ferguson, The Holy Spirit, Serie: Contours of Christian Theology, IVP 1996, p. 142-44.