zaterdag 31 oktober 2009

Enkele tastingen naar de betekenis van 'De Rust van Hebreeën 4'

Hebreeën 4 spreekt van een rust die (over)blijft voor het volk van God. Je kunt verschillende kanten uit met die rust. Predikers van de Keswick Movement bijvoorbeeld - die ik over het algemeen een warm hart toedraag - passen deze rust toe op het innerlijke leven van een gelovige.

De gelovige wordt in die uitleg geschilderd als een bepaald type, die veel strijd heeft en moeite, en waarom? Omdat hij teveel bezig is met het vertrouwen op zijn werken. Hij is teveel bezig met zijn activiteiten. Maar de volle zegen wordt pas ervaren wanneer de gelovige ophoudt met werken, en in de rust (die beschreven wordt in Hebreeën 4) ingaat. Deze rust kan hier en nu ervaren worden. Wat moet de gelovige dan doen? Geloven. Want: 'wij die geloven, gaan die rust binnen'. Geloven in Christus, en rusten in het volbrachte werk. Laat het werken aan God over, aan Zijn Geest ('Let go and let God...'). Dit even in het kort als weergave van de Keswick-exegese. Ook Andrew Murray zit op die lijn in zijn meditatieve commentaar op het boek Hebreeën (Het Allerheiligste of Ziende op Jezus).

Hoewel die uitleg en toepassing me erg aantrekkelijk lijkt, heb ik toch altijd het gevoel gehad dat er iets niet mee klopte. Mijn exegetische geweten - wat door mijn theologische studie is aangescherpt, mag ik hopen (sommigen zullen prikkend zeggen: toegeschroeid) - zei mij dat er met die rust iets anders aan de hand is, dat het ergens anders over gaat.

Een centrale vraag die we bij dit gedeelte moeten stellen is: over welke rust gaat het? Preciezer geformuleerd: rust waarvan? Als het zou gaan om een rust van vermoeide gevoelens van mislukking, of om een rusten van het 'zelf proberen', dan zou dat uit de context moeten blijken. Echter, er is in de context geen enkele aanleiding om de rust op die manier te typeren.

De schrijver spreekt wel over rusten van werken of werk (vers 10). Wat daarbij erg belangrijk is om te zien dat het hem niet gaat om een afzien of opgeven van werken, in een paulinische zin. Paulus kan over de werken negatief spreken. Hij heeft het dan over de 'werken der Wet' door welke niemand gerechtvaardigd kan worden. Zelf actief proberen rechtvaardig voor God te zijn zal niemand lukken.

Als de schrijver niet het werken in een negatieve zin bedoelt, hoe dan wel? Het gaat hem om een rust die bereikt wordt nadat het werk gedaan is. Het woordje 'katapausis' dat voor rust gebruikt wordt, slaat niet op een soort pauze tussen het werken in, maar is de rust die genoten wordt nadat al het werk gedaan is.[1] Net zoals God rustte van Zijn werk. (Wat overigens wel zo verstaan moet worden dat God rustte van Zijn scheppingswerk; Zijn werk van onderhouding, regering en verlossing ging gewoon door!) "God's rest is not a rest of weariness or inactivity but of finished work." (John MacArthur)

Hierbij sluit goed aan Openbaring 14:13: 'En ik hoorde een stem uit den hemel, die tot mij zeide: Schrijf, zalig zijn de doden, die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen.' (mijn nadruk)

Ook daar wordt duidelijk dat de relatie tussen gelovigen en hun werken niet een spanningsvolle is, maar een positieve. Nu het leven van de gelovigen ten einde is, mogen zij rusten van hun arbeid en inspanningen, en zullen hun werken of daden hen als bekroning volgen.

MacArthur zegt over deze rust onder het kopje ‘It Is Future’: “There is a final rest coming when we will cease from our work. In Revelation 14:13 John says, "I heard a voice from heaven saying unto me, Write, Blessed are the dead who die in the Lord from henceforth. Yea, saith the Spirit, that they may rest from their labors." I believe Hebrews 4:10 is a reference to that final day when we cease from our labors and enter into the presence of Jesus Christ.” (mijn cursivering)

Het zijn in Openbaring ook de werken waartoe de gelovigen worden opgeroepen om die weer te doen: 'Bekeer u en doe de eerste werken.' 'Ik heb uw werken niet vol gevonden voor God.' 'Ik weet uw ijver...' De situatie van de gemeenten in Openbaring is overigens dezelfde als die van de Hebreeën: moeiten en vervolging vanwege het geloof.

Dat - de prangende situatie van de geadreseerden - vormt eigenlijk het grootste argument om aan de rust van Hebreeën een andere betekenis toe te schrijven dan de 'Keswick-rust'. Heel het boek Hebreeën barst van de dringendheid waarmee de schrijver de lezers op het hart drukt om te blijven volharden.

Deze dringendheid staat tegen de achtergrond van het gevaar van afval. 'Zie erop toe dat niemand van jullie achter zou blijven.' 'Kijk uit dat je niet wegdrijft.' 'Voor wie bewust zondigt, is er geen vergeving meer mogelijk.' De schrijver wist dat zijn lezers in groot gevaar waren. Ze waren o.a. ontmoedigd door de moeilijke omstandigheden, van vervolging en smaad (10:32-33). Dat kun je opmaken uit hoofdstuk 12, waar ze worden aangespoord te zien op Jezus. Die had pas smaad verdragen! En wat een beloning kreeg Hij! Maar jullie, jullie hebben nog niet eens zover weerstand geboden, dat er bloed is gevloeid.

Ook het presenteren van de rij geloofshelden in hoofdstuk 11 is gericht op bemoediging en aansporing. Het is niet bedoeld om een definitie van geloof te geven, maar om de werkzaamheid van geloof in het leven van die 'geloofshelden' te laten zien, en de Hebreeën min of meer op te roepen dezelfde geloofsvolharding te tonen. Het karakter van dat geloof was dat het steevast geloofde op de beloften van God. God had de ouden wat onzichtbaars beloofd, en dat hadden ze in geloof omhelsd. In dat geloof hadden ze volhard. Ze hadden gehoorzaamheid, want ze wisten wat de beloning zou zijn. Nu, dat volhardend blijven geloven was ook voor de Hebreeën van grote betekenis. Ook zij moesten leven in het onzichtbare - hoewel ze meer hadden gezien dan de oudtestamentische gelovigen; ze hadden de vervulling van Gods beloften in Jezus gezien, en zien Die nog steeds (2:8) - en voortgaan totdat het onzichtbare zichtbaar zou worden, het ontastbare tastbaar.

Het beeld ontstaat van pelgrims die door weer en wind voortgaan, op weg naar hun eindbestemming. De Hebreeën zijn mensen onderweg naar hun rust, maar er dreigen mensen af te haken. Zoals in de tijd van Napoleon de grote Armée op weg naar Moskou was. Wie in de ijzige vrieskou bleef liggen, kon er zeker van zijn niet meer levend wakker te worden. Achterblijven is sterven. De moed opgeven is het geloof opgeven.
Dit is niet de kwestie dat mensen kunnen afvallen door te zondigen, maar dat ze moedwillig de moed opgeven. Dan blijft er geen weg meer terug, want men heeft dan zelf de deur dicht gedaan.
Wie het bloed zal vertreden, waardoor hij geheiligd was, zal zijn straf krijgen (10:29).

Nu, zo moet het absoluut niet gaan, vindt de schrijver. Er zijn er wel geweest die zo hebben gedaan (hoofdstuk 6), maar hij is ervan overtuigd dat het bij de lezers niet zover gekomen is. Ze hebben ijver aan de dag gelegd (6:10). Toch blijft de waarschuwing overal klinken: jullie zullen de beloften verkrijgen, mits je blijft in het geloof, mits je blijft volharden. '...blijft dezelfde ijver aan de dag leggen, totdat alles waarop wij hopen verwezenlijkt zal zijn' (6:11). Alleen die geloven, gaan in de rust in.

Het boek wordt voor mij eigenlijk samengevat in het volgende vers:
10:36 Want gij hebt lijdzaamheid van node, opdat gij, den wil van God gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdragen;
Dat deze 'beloftenis' niet over iets in het aardse leven gaat, blijkt wel uit het volgende vers:
37 Want: Nog een zeer weinig tijds en Hij, Die te komen staat, zal komen, en niet vertoeven.

Dit terugbrengend bij Heb 4: de rust waar de gelovigen in binnengaan, is een rust die nog uitstaat. Ze zullen deelkrijgen aan deze rust wanneer ze volharden in het geloof. Het is een rust die komt na de inspanningen en moeiten van het leven. Het is een rusten van de werken die door de gelovigen gedaan zijn, en een rusten van de moeiten van buiten op hen afkomen vanwege hun christenzijn.

Het is een objectieve staat van rust. Het is een rusten in het land van de eeuwige Rust, waar het beloofde, de inhoud van het geloofde en het gehoopte, de blijvende stad, genoten wordt. Het is een rusten van het strijden en van het werken. Er is uiterlijk geen aanleiding meer tot moeite. Het is een totale staat van rust. Daarom is het dan ook een rusten met een subjectieve zijde, een innerlijke rust.

Heeft de rust van Heb 4 dan geen implicaties voor ons geestelijk leven nu? Jawel.
1) Evenals de Hebreeën moeten ook wij volharden in het geloof en niet achterblijven. Wij moeten het hoofd niet laten hangen wanneer er beproevingen en moeiten komen, maar het oog gericht houden op Jezus, die ons straks laat delen in de eeuwige rust.
2) Wij mogen van die totale rust straks nu een voorproef hebben, die zich uit in een innerlijke vrede en zekerheid.
Echter, wij moeten dat niet noemen: een binnengaan in de rust. Of wanneer we dat wel zo wensen te zeggen, moeten we niet de pretentie voeren dat we dan over hetzelfde spreken als Heb 4, want dat is bezijden de waarheid.
Wanneer we over de rust van de vermoeide ziel willen spreken, kunnen we ons baseren op Mt 11:28 en Rom 5:1. Dat moet ons genoeg zijn.

[1] Heb 4 geeft twee woorden voor rust: 'sabbatismos' en 'katapausis' icm het werk 'katapauoo'.
"It is important to note that the primary sense of katepausen is that of ceasing from labour, and coming to a state of rest. The two most respected Greek lexicons give the definitions ‘(cause to) stop, bring to an end,’ ‘to cease one’s work or activity, resulting in a period of rest.’ "

Literatuur:
O.a. John MacArthur, 'Entering God's Rest', www.biblebb.com/files/mac/sg1609.htm