zaterdag 3 maart 2012

Calvijn over de voortgang van het christelijk leven

Calvijn heeft het in Boek III, hoofdstuk 6, over de praktische uitwerking van het christelijk leven, in het bijzonder de liefde tot de gerechtigheid, die hij gelijkstelt aan de heiligmaking (p.179).

Hij heeft over het uitdrukken van de gestalte van Christus in ons leven, over het overgeven en toewijden aan de gerechtigheid. (p.180)


‘Dat wij, daar de Heilige Geest ons Gode tot tempelen heeft gewijd, ons er toe moeten inspannen, dat Gods eer door ons verheerlijkt worde, en niet moeten toelaten, dat wij door de vuilheid der zonde ontheiligd worden. Dat wij, daar onze ziel en ons lichaam tot de hemelse onverderfelijkheid en de onverwelkelijke kroon bestemd zijn, er naarstig naar moeten streven, dat zij zuiver en ongeschonden tot de dag des Heren bewaard worden.’ (p.181)

Aan het einde bemoedigt hij ook door te zeggen dat hij niet wil weigeren om iemand een christen te noemen die de volmaaktheid nog niet heeft bereikt. Velen zijn nog op grote afstand van de volmaaktheid.

Wel moet het doel van de volmaaktheid voor ogen worden gesteld, ‘opdat wij daarop alleen onze ijver mogen richten.’ We moeten niet zo met God en Zijn Woord omgaan, dan we sommige dingen naar eigen goeddunken daar wel uit aanvaarden en andere niet. Toegepast zou dit kunnen betekenen: we moeten niet de rechtvaardiging als vrijspraak van de schuld aanvaarden, en het najagen van de gerechtigheid (de uitwerking van de zaligheid) maar laten zitten.


‘Maar daar aan niemand in deze aardse kerker des lichaams zo veel kracht ten dienste staat, dat hij met voldoende vurigheid zijn loop zou kunnen lopen, en daar het grootste getal door zulke een zwakte gedrukt wordt, dat ze, waggelend en hinkend, zelfs kruipend over de grond, zeer weinig vorderen, moeten wij gaan, een ieder naar de mate van zijn klein vermogen, en de begonnen weg voortzetten. Niemand zal zo ongelukkig voortschrijden, dat hij niet tenminste een klein stukje wegs dagelijks aflegt. Laat ons dus niet ophouden het hierop toe te leggen, dat wij voortdurend iets vorderen op de weg des Heren, en niet de moed laten zinken vanwege de geringheid der vordering. Want ook al beantwoordt de vordering niet aan onze wens, toch is de moeite niet verloren, wanneer de dag van heden die van gisteren overtreft: laat ons slechts met oprechte eenvoudigheid zien naar ons doel, en streven naar de eindpaal, niet onszelf vleiend en strelend, en ook niet aan onze gebreken toegevend, maar in een voortdurend streven ons hierop toeleggend, dat we beter worden dan we zijn, totdat wij tot de goedheid zelf gekomen zijn; welke wij wel gedurende de ganse tijd onzes levens zoeken en najagen, maar eerst dan zullen grijpen, wanneer wij, na de zwakheid des vleses afgelegd te hebben, tot haar volle gemeenschap zullen zijn aangenomen.’ (p.182-183)

Dit is dus Calvijns perspectief: bescheiden en realistisch, hoopvol en bemoedigend tegelijk.

Genoemde citaten zijn uit Calvijns Institutie, Boek III, hoofdstuk 6, p.177-83, uitgave van Sizoo (Boek III is verwarrend genoeg in het Tweede Deel van de uitgave te vinden).

Geen opmerkingen: