maandag 28 april 2008

De volle waarheid (3) : het volle heil

Wil men versmallingen vermijden, dan is het zaak breed te blijven. Het versmalde heil moet weer het volle heil worden. Wij moeten zicht krijgen op de volle raad van God, op heel Gods heilsplan. Dat is nogal een opgave. Het zou betekenen dat men oog heeft voor
(a) zowel de menselijke als de kosmische dimensie van het heil
(b) zowel de geestelijke als de lichamelijke en psychische kant van het heil
(c) zowel de tijdelijke als de eeuwige dimensie van het heil
(d) zowel de individuele als de collectieve uitwerking van het heil
(e) zowel het begin als de voortgang van het heil.
Voor het overige richt ik me op (e). Zich richten op één van de aandachtsgebieden is ook een versmalling, maar naar ik hoop geen versmalling waarbij de rest wordt veronachtzaamd!
Maar eerst: wat is heil eigenlijk? Waar hebben we het nu voortdurend over? Heil betekent redding, bevrijding. In de Bijbel is het God die Zijn volk redt. Inherent aan redden is dat men ergens uit of van gered wordt. Zo zien we in het Oude Testament dat God Zijn volk bevrijdt uit de slavernij van Egypte, dat Hij hen menigmaal redt van hun vijanden. In het eerste geval haalt God Zijn volk weg uit de dreiging; in het tweede geval haalt God de dreiging weg van Zijn volk. Redden is in het laatste geval ontdoen van. De redding uit de nood heeft een doel, namelijk een situatie creëren waarbij er geen dreiging is, waarbij alles goed is. Een toestand waarin mensen vreedzaam kunnen wonen. Aan Israël werd na hun bevrijding uit Egypte een goed land beloofd, waar ze in vrede (= sjaloom, wat in essentie heelheid betekent) zouden gaan leven. Dit is de spits van het heil: een heilzame situatie. In het Nieuwe Testament staat de redding uit/van de zonden centraal. Over Jezus wordt gezegd: 'Hij zal Zijn volk redden van hun zonden.' (Mt 1,21). Hij zal hen niet alleen redden van hun zonden, maar ook van de heerschappij van de duivel, en ook van de dood. In plaats daarvan zal God hun Heer zijn en zullen ze bevrijd leven. En God zal hun het eeuwige leven geven, wat verband houdt met het kennen van God (Jh 17,3). Gods doel vanouds met de mens is om in gemeenschap met hem te leven, en dat de mens Hem zou eren en prijzen. Het Nieuwe Testament maakt duidelijk dat de redding bereikt wordt door de dood en de opstanding van Jezus. Zo breekt Hij de macht van de duivel en de dood en de zonde. Degenen die Hij in Zijn dood en opstanding heeft meegenomen, worden gered.
In engere zin betekent heil dus de redding zelf, de handeling van God die reddend is. God is degene die in onze redding voorziet, Jezus is degene die de redding (teweeg) brengt, de Geest is degene die de redding effectief maakt. De Geest draagt ons als het ware in het heil en het heil in ons. In ruimere zin verwijst heil ook naar de bron ('God is mijn heil', Ps 27,1) en de uitkomst van de reddende actie. Zo noemen we het eeuwige leven het heil dat God geeft. De gaven die God geeft op grond van het heil, zijn heilsgaven. Een zeer belangrijke daarvan is de Heilige Geest. In dit licht is ook het leven in de toestand van bevrijd zijn, leven uit de bevrijding, heil te noemen. Het totale heil omvat dus de bron, de totstandkoming en de uitkomst van Gods reddingswerk. Wat dit voor gevolgen heeft voor de verschillende dimensies die ik genoemd heb, met name voor (e), hoop ik later duidelijk te maken.

Geen opmerkingen: